Gemeente Amsterdam

Commissie Omgevingskwaliteit De Schoonheid van Amsterdam

Binnenstad


Download binnenstad

Download de beschrijving van het ruimtelijk systeem Binnenstad


Binnenstad

De binnenstad van Amsterdam is globaal te onderscheiden in een middeleeuwse kern, die rond 1100 is ontstaan langs de Amstelmonding in het IJ en die schilsgewijs is uitgebreid tot aan het einde van de zestiende eeuw. Daaromheen ligt de zeventiende eeuwse grachtengordel die gefaseerd is ontwikkeld en die ook de Westelijke en Oostelijke eilanden omvat. De voormalige stadsgrens van de Singelgracht heeft zich in de negentiende eeuw ontwikkeld tot een zelfstandig ruimtelijk systeem. De binnenstad is in 1999 voor het grootste deel aangewezen als beschermd stadsgezicht.

Deelgebieden
Het ruimtelijk systeem van het gebied binnen de Singelgracht valt vrijwel geheel samen met de grenzen van stadsdeel Centrum en bestaat uit zeven deelgebieden:

- Stadshart
- Nieuwmarktbuurt
- Bickers-, Prinsen- en Realeneiland
- Valken-, Rapen- en Uilenburg
- Katten-, Witten- en Oostenburg
- 17de eeuwse stadsuitbreiding
- Singelgrachtzone

Categorieën
Behalve een verfijning in deelgebieden wordt in stadsdeel Centrum ook een aantal categorieën bouwwerken onderscheiden, waarvoor enkele specifiek opgestelde criteria gelden.

Deze categorieën vormen de uitzondering op de regel, vandaar dat de criteria overwegend alternatief zijn, niet cumulatief.

Geschiedenis
De geschiedenis wordt in de beschrijving van de deelgebieden verder toegelicht.


Kenmerken binnenstad

Kenmerken
De binnenstad is een samenhangende stedenbouwkundige structuur, ontstaan als samenspel van de geografische ondergrond en stedenbouwkundige ingrepen in de loop der eeuwen. Binnen de hoofdstructuur van dijken, straten en grachten is het gesloten bouwblok de meest voorkomende bouwsteen, waarbij de historische parcellering herkenbaar aanwezig is. De percelen binnen het gesloten bouwblok zijn overwegend smal, bepalend voor het ritme van de bebouwing.

Stedenbouwkundige structuur
Het stedelijk weefsel van de middeleeuwse binnenstad wordt bepaald door de loop van de Amstel met aan weerszijden een netwerk van parallelle dijken en wallen en haaks daarop de dwarsstraten. De Lastage (Nieuwmarktbuurt) onttrekt zich als vroeg industrieel gebied aan de (laat-)middeleeuwse hoofdstructuur. Ook de gefaseerd aangelegde eilanden vertonen afwijkingen ten opzichte van de hoofdstructuur, voortkomend uit de functie en het ruimtegebruik uit het verleden. De grachtengordel, met uitzondering van de Jordaan en de Plantagebuurt, is aangelegd als een concentrische stadsuitbreiding om dit netwerk heen. De grachtengordel is een tekentafelontwerp, terwijl de Jordaan de lijnen van het onderliggende landschap volgt. De Plantage is het resultaat van de negentiende eeuwse ontwikkeling binnen het lang onbebouwde deel van de Vierde Uitleg van het derde kwart van de zeventiende eeuw. Het gesloten bouwblok, kleinschalig en regelmatig geparcelleerd, komt voor vanaf de middeleeuwen tot en met de negentiende eeuw, waarbij per periode herkenbare, eigen karakteristieken zijn aan te wijzen. Met name in het zuiden van de middeleeuwse kern komt een ander type bouwblok voor, minder regelmatig verkaveld en gekenmerkt door open binnenterreinen. Dit zijn de voormalige kloosterterreinen. Het groen is voornamelijk te vinden binnen de uitleg van de grachtengordel en in de Plantagebuurt. Binnen de Singelgrachtzone worden vanaf de negentiende eeuw grote, vrijstaande gebouwen opgericht. Het proces van langzame transformatie, waarbij alle periodes hebben bijgedragen aan de historische gelaagdheid van de stad, heeft geleid tot het behoud van de samenhang in de stedenbouwkundige structuur. Een uitzondering is het sluipenderwijs samenvoegen van percelen over meer dan één generatie, waarbij de oorspronkelijke parcellering vervaagd is. Deze clustering heeft met name vanaf het einde van de negentiende eeuw plaatsgevonden in de middeleeuwse binnenstad en is gerelateerd aan de zogenoemde Tweede Gouden Eeuw, Cityvorming, het moderne verkeer en de ontwikkeling van nieuwe gebouwtypes.

Gebieden waar de transformatie zich niet geleidelijk voltrok zijn ook aan te wijzen. Het betreft voornamelijk ontwikkelingen uit de twintigste eeuw. Het voortgaande proces van cityvorming en stadsvernieuwing heeft geleid tot ingrepen als het IJtunneltracé dat in structuur, schaal en bebouwing sterk afwijkt van de rest van de binnenstad. Ook de aanleg van de metro heeft geleid tot grove aantastingen van het stedelijk weefsel.

Bouwvolume
Er bestaat een sterke samenhang tussen de stedenbouwkundige structuur en het architectonisch beeld, tussen verkaveling en bebouwingstype. De bebouwing weerspiegelt een grote diversiteit aan architectuurstijlen door de geleidelijke en perceelsgewijze ontwikkeling. Toch maakt de combinatie van gemeenschappelijke kenmerken binnen de individualiteit van de architectuur de binnenstad tot een eenheid. Binnen deze eenheid zijn incidenteel grotere, vaak publieke, maar ook commerciële gebouwen opgenomen. De bebouwing in de gebieden die vóór de negentiende eeuw tot stand zijn gekomen, is voor het overgrote gedeelte gebaseerd op het woonhuistype van het Amsterdamse ‘stadshuis’. Het stadshuis wordt beschouwd als het archetype van de traditionele architectuur in de binnenstad. De panden die daartoe behoren, hebben gemeenschappelijke kenmerken wat betreft situering, orientatie, gevels en daken.

Stadshuizen zijn individuele, smalle panden in de meeste gevallen twee tot vier bouwlagen hoog met een kap in dwarsrichting, die zijn geschakeld in gesloten bouwblokken met een rechte rooilijn. De panden vormen een eenheid door de driedelige opbouw van een basement of plint, gevelvlak en beëindiging in de vorm van een (kroon)lijst. Traditioneel is de hoogte van de hoofdverdieping op de begane grond of op de bel-etage hoger dan de overige verdiepingen. Het ‘bouwen op vlucht’ leidde tot een kleine overschrijding van de rooilijn op de bovenliggende verdiepingen. Pandsgewijze ontsluiting is een cultuurhistorisch gegeven en een kenmerk van het stadshuis. Er is sprake van een relatie tussen historische parcellering en de ontsluiting.

Gevels hebben een verticale verdeling in twee tot drie traveeën en zijn relatief vlak met verticale, evenwichtig ingedeelde ramen. De beëindiging in de vorm van uitbundige topgevels of gevellijsten is afhankelijk van de heersende mode. Balkons, erkers (voornamelijk negentiende eeuw) en andere ornamenten zijn architectonische toevoegingen aan de compositie en zorgen voor reliëf in de gevel. De kappen hebben diverse vormen, waarbij de nok over het algemeen haaks op de straat ligt. Vanaf de negentiende eeuw komen ook platte daken voor.

Het grote grachtenhuis is een variant op het stadshuis. Kenmerkend voor dit type is het tamelijk gesloten souterrain, dat vanaf de straat via één of meer treden naar beneden te bereiken is. Hierboven is de hoge bel-etage en één tot drie verdiepingen, in hoogte afnemend. Boven de verdiepingen is ruimte in de kap, soms van een vliering voorzien, voor personeel en andere functies.

Een belangrijk nieuw element dat met het grote grachtenhuis in de stad werd geïntroduceerd was de keurtuin. Deze is vaak in combinatie met het huis ontworpen. Vaak staat achterin de tuin, over de gehele breedte van het perceel, een tuinhuis. Soms vormen de tuinhuizen een architectuureenheid met de monumentale hoofdbebouwing. Ook kan zich in de achterstraat (Kerkstraat, Reguliersdwarsstraat, Langestraat) een koetshuis bevinden, voorzien van brede, hoge deuren.

Bij panden in de dwarsstraten is de belangrijkste bouwlaag op maaiveldniveau. Deze laag werd overwegend gebruikt ten behoeve van winkel of bedrijf. De ontsluiting van de bovenwoning en separaat de bedrijfsruimte is vanaf de negentiende eeuw consequent georganiseerd door middel van twee deuren. Winkeldeuren zijn meestal van glas. De begane grond heeft een grotere bouwhoogte dan de verdiepingen van de bovenwoning. Vaak wordt het bijzondere karakter van de begane grond architectonisch tot uitdrukking gebracht in de pui. Houten puien met veel glas zijn karakteristiek. De bovenzijde van de pui wordt afgesloten met een forse geprofileerde lijst ter decoratie van de puibalk. Boven de puibalk is de indeling vergelijkbaar met die van de grachtenpanden, maar in vereenvoudigde vorm.

Aan enkele grachten, zoals de Prinsengracht, staan panden met een gecombineerde woon- en opslagfunctie: het wonen beneden en het pakhuis boven. De hoogte van de pakhuisverdiepingen is laag. In de middelste van de (meestal drie) vensterassen zijn de pakhuisdeuren die tot de vloer reiken. Pakhuizen zonder woonfunctie (en overwegend zonder souterrain) zijn geconcentreerd langs de kades in de voormalige havengebieden, in de Jordaan en langs de Prinsengracht, niet zelden in grotere reeksen. De verdiepingshoogte is alle verdiepingen even laag. De ramen zijn vaak klein en ook hier zijn de pakhuisdeuren in de middelste travee. De architectuur is vaak eenvoudig, met minimaal gedecoreerde bakstenen gevels. Te midden van de woon/werkpanden aan de Prinsengracht en in de Jordaan werden met name aan het einde van de negentiende eeuw ook grotere bedrijfsgebouwen opgericht, soms uitgestrekt tot over het binnenterrein en soms zelfs alleen op het binnenterrein.

Bij hoekpanden is de voorgevel overwegend aan de korte zijde van het perceel, bij bedrijvigheid op de hoek vrijwel altijd aan de winkelstraat. De ontsluiting is vaak in de afgeschuinde hoek. Een eventuele extra ontsluiting of stoep in de zijgevel bevindt zich meestal enkele meters uit de hoek. De zijgevel is sober van aard met slechts weinig gevelopeningen. In de negentiende eeuw werden hoekpanden vaak vervangen door wat monumentalere en hogere bouw, waarbij de systematiek van voor- en zijgevel werd vervangen door twee voorgevels. Soms werd de hoek verder gemonumentaliseerd door middel van hoekerkers, balkons of torentjes.

In de stadsuitbreiding die na 1850 in de Singelgrachtzone gerealiseerd werd, was het stadshuis niet langer het dominante bouwtype. Wel zijn er overeenkomsten met het stadshuis. Het gaat in beide gevallen om relatief smalle panden met overwegend vier bouwlagen, waarbij de gevels de kenmerkende verticale driedeling hebben. In de Singelgrachtzone komen veelvuldig series en ensembles voor, maar ook individuele grotere bouwwerken.

Architectonische uitwerking
De architectonische uitwerking en detaillering zijn zeer divers en variëren in het algemeen per pand. De detaillering is zorgvuldig en varieert van sober tot rijk.

Materiaal en kleur
Het materiaal- en kleurgebruik is divers, ingetogen en past in het traditionele straatbeeld. De gevels van het traditionele stadshuis zijn overwegend van baksteen. Aard- en steenkleuren overheersen het gevelbeeld. De houten delen zijn over het algemeen (vanaf de negentiende eeuw) in (gebroken) wit en grachtengroen geschilderd. De dakbedekking bestaat voornamelijk uit keramische pannen maar ook leien, zink en mastiekdekking komen voor.


Waardering Binnenstad

Waardering
In het centrum van Amsterdam vormen stedenbouwkundige structuur, bebouwing en publieke ruimten samen één van de mooiste, grootste en best bewaarde historische binnensteden van Europa. De binnenstad is daarmee van zeer grote cultuurhistorische waarde en aangewezen als beschermd stadsgezicht. Veel panden zijn door hun ligging, vorm en bouwperiode cultuurhistorisch waardevol. Een groot deel hiervan is monument of is anderszins hooggewaardeerd. Behoud en herstel van historische eigenschappen van deze panden is het uitgangspunt.

Uitgangspunten op hoofdlijnen
Voor stadshuizen en de daarvan afgeleide varianten is het uitgangspunt dat het ontwerp zich voegt naar de positie in de straatwand en naar de structuur van het bouwblok. Gebouwen staan op zichzelf en worden individueel ontsloten. Het materialen kleurgebruik is hoogwaardig en sluit aan op de omgeving.
In de context van het beschermd gezicht passen omzichtigheid en terughoudendheid. De omgeving is sterk bepalend.
Het beleid is gericht op behoud van het gevarieerde stadsbeeld en waar mogelijk versterking van de architectonische kwaliteit. In architectonische uitwerking is variatie mogelijk en wenselijk.

UNESCO Werelderfgoed
De zeventiende eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Met de aanwijzing tot Werelderfgoed behoren ook de “Uitzonderlijke universele waarde” en de authenticiteit en integriteit tot de ‘context’ waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast. In de volgende paragraaf wordt op de betekenis van de status als werelderfgoed nader ingegaan.